DE GRENZEN VAN IMAN EN KUFR (VERVOLG 2).
Dit boek is een bloemlezing van: " Imân-küfür siniri tekfir meselesi "
(Marifet Yayinlari, Istanbul 1984).
Schrijver: Prof. Dr. Ahmed Saim Kilavuz
(Theologische faculteit van de universiteit van Uludag Bursa, Turkije)
Vertaler:Drs. Ibrahim Bayrak
DE DIMENSIE EN DE GRENZEN VAN KUFR.
De takfir, die de grens tussen de îmân en kufr is, wordt door 'ilm-i `aqîdah (geloofsleer), 'ilm-i kalâm (theologie) en 'ilm-i fiqh (wetsleer) behandeld. De geloofsleer en de theologie onderzoeken wanneer, waarom en onder welke omstandigheden een muslim zijn eigenschappen als een muslim kwijtraakt en in kufr valt. En de fiqh onderzoekt welke consequenties verzaking aan de Islam met zich meebrengt.
Als we de tijd, waarin Rasulu'llâh (s.a.s) geleefd heeft ('Asr-i Sa'adah: de eeuw van de harmonie) onderzoeken, valt ons op dat hij noch personen noch specifieke groepen belastigde met takfir. Het was een feit dat in Medinah munâfiqun (huichelaars) waren, die Rasulu'llâh (s.a.s) persoonlijk kende. Hij behandelde ieder die " ik ben een muslim " zei, als een muslim, zelfs als deze een munâfiq was. Zijn doel was iedereen te islamitiseren.
Als we naar zijn ahadîth kijken, zien we dat hij, i.p.v. specificerend (specifieke personen en groepen) generaliserend (naamloze types) de takfir kwesties naar voren bracht:
-" Iemand die opzettelijk aanspraak doet op iemand als zijnde zijn eigen vader buiten zijn echte vader, valt in ongeloof".
-" Iemand die naar een waarzegger gaat en zijn woorden bevestigd valt in ongeloof",
-" Iemand die een eed doet buiten Allâhs naam valt in ongeloof",
-" Iemand die zijn salât niet verricht valt in ongeloof". (In al deze voorbeelden gaat het om kufr-i 'amal of kleine kufr).
Zoals we hierboven al zagen, ontstond de eerste discussie onder de muslim gemeenschap over de vraagstukken wanneer een muslim zijn rechten verliest van muslim-zijn (takfir), bij het begaan van grote zonde, de eigenschappen van Allah, qadar (raadsbesluit) en qada (voorbeschikking) zaken en politieke kwesties. Daarom ontstonden naast de Ahl-i Sunnah (Salafiyyah) de volgende groeperingen:
1) De Murdji'ieten;
Ze bleven trouw aan de gevestigde orde en lieten het lot van een grote zondaar over aan Allah.
2) De Kharidjieten;
Ze waren het ergst gekant tegen de gevestigde orde. Ze ontkenden qadar (raadsbesluit) en kenden aan demens een absolute vrije wil toe: de mens is de schepper van zijn eigen daden.
3) De Djabarieten;
In tegenstelling tot de Kharidjieten, legden ze de nadruk op de absolute Almacht van Allah en sloten alle menselijke zelf-determinatie uit.
4) De Mushabbieten;
Ze gingen te ver bij het bewijzen van Allahs eigenschappen. Ze waren de anthropomorfisten, die de Qur'ân en de ahadîth letterlijk opvatten en dus het "bila kayfa wa la tashbih" (zonder te vragen hoe en zonder vergelijking te maken bij bepaalde geloofszaken) van de salafiyyah verwierpen. Ze stelden het Wezen van Allâh gelijk met dat van Zijn schepselen.
5) De Mu'tazilieten;
Ze ontkenden sommige eigenschappen van Allah. De allegorische ayat interpreteerden ze met de rede.
Reeds spoedig na het ontstaan van de Islâm ontwikkelde zich een dogmatische theologie. De waarheden, die in de Qur'ân zijn openbaard, vroegen om nadere uitwerking. Deze waarheden werden dieper ingedacht. Men trachtte ze te begrijpen en in overeenstemming te brengen met het menselijke denken. Deze dogmatiek werd 'Ilm-i Kalam (de wetenschap van de rede) genoemd en de beoefenaar werd mutakallim genoemd.
Aan het einde van de eerste eeuw na Hidjrah verschenen de Mu'tazilieten met hun 'ilm-i kalâm. Ze ontkenden sommige Eigenschappen van Allâh en ze interpreteerden de " mutashabihat " (allegorische ayat, waarbij de betekenis alleen bij Allâh bekend is) met de rede. Tegenover deze groep stond de Salafiyyah die de Ahli Sunnah wal Djama'ah vertegenwoordigde.
Pas anderhalf eeuw na het ontstaan van Mu'tazilah 'ilm-i kalâm , waren sommige salafiyyah 'ulamâ (o.a. Ibn-i Kullab al-Basri (240/854) en al-Kharis al- Muhasibi (243/857) van mening dat bepaalde, dus niet alle, geloofsprincipes met de rede uitgelegd konden worden.
In het algemeen heeft de Salaf (het voorgeslacht: de sahaba en hun opvolgers (tabi'un) en degenen die hen opvolgen in `aqîdah zaken) de Qur'ân en de hadîth aangenomen, zoals ze waren, en ze wilden niets weten van het streven van de mutakallim (metname de Mu'tazilieten) die een systeem hadden ontwikkeld om met de rede de godsdienst te beschermen. Alle moeilijkheden waarvoor de Qur'ân hen plaatste, b.v. door zijn anthropomorfische voorstellingen, losten zij op met het "zonder te vragen hoe en zonder vergelijkingen te maken". Zij legden zich neer bij wat in het Woord van Allâh en in de ahadîth stond, dat was voldoende, meer had men niet nodig.
De grondvester van de Ahl-i Sunnah 'Ilm-i Kalam is Îmân al Ash'ari, die de Mu'tazilieten tot op zijn viertigste jaar (300/912) volgde. Men verhaalt zijn bekering tot de Ahl-i Sunnah als volgt:
Bij de behandeling van het punt, dat Allâh altijd het beste doet voor de mens, zoals de Mu'tazilieten het leerden, vroeg Imâm al-Ash'ari aan zijn leraar Abu 'Ali al-Djubba'i: " Wat zegt u van een drietal broeders, waarvan één in gehoorzaamheid leeft (muslim is), één in ongehoorzaamheid (kâfir is) en de laatste van hen jong sterft.?" Djubba'i zei:" De eerste ontvangt zijn beloning in het paradijs, de tweede wordt gestraft in de hel en de laatste wordt noch gestraft noch beloond. Imâm al-Ash'ari zei:" Wanneer de laatste nu zegt: " O mijn Rabb (Heer), wanneer U mij had laten leven dan zou ik goed gehandeld hebben en het paradijs binnen zijn gegaan, zoals mijn muslim broer." Djubba'i antwoordde:" Allâh zou zeggen: " Ik weet, dat als Ik jou had laten leven jij je zou verwijderen van de goddelijke voorschriften (Shari'ah) en goddeloos geweest zou zijn en dat je de hel zou binnen gegaan zijn." Imâm al-Ash'ari zei:" Dan zou de tweede zeggen: " O mijn Rabb waarom heeft U mij niet jong laten sterven zoals U mijn broeder hebt doen sterven." Hierop wist Djubba'i geen antwoord en zweeg verwonderd stil en Imâm al-Ash'ari verliet hem.
[ De werkelijke reden van zijn bekering is waarschijnlijk veel dieper dan alleen dit voorval. Doordat hij de Qur'ân en hadîth wetenschappen beter ging bestuderen, kwam hij er achter dat de Mu'tazilische kalam toch geen bevredigende oplossingen gaf. Daarom greep hij terug naar de Qur'ân en hadîth en maakte het verstand aan deze twee bronnen ondergeschikt. Dus alle leerstellingen, ook die van het verstand, die kwamen tot een ander resultaat als datgene wat Allâhs openbaring leerde, moesten verworpen en verbeterd worden. Maar anderzijds ging hij niet zover als de salafiyyah. Voor zover de verstandelijke bewijzen overeenstemden met de openbaring, mocht men ze behouden, de rede was bij hem een instrument om de openbaring nader te verdedigen tegen de Ahl'i Bid`ah. De rede bleef altijd ondergeschikt aan die bronnen.]
Na zijn bekering heeft hij de Mu'tazilah en andere Ahl-i Bid`ah `aqîdah systematisch bestreden, dat blijkt uit de lange reeks van geschriften die we nu in onze handen hebben. Zijn leer was in Baghdad en Basrah geaccepteerd.
In dezelfde tijd als Imâm al-Ash'ari heeft Imâm al-Maturidi (333/944) in Mawaraunnahir de geloofsleer van Imâm Abu Hanîfah verder uitgewerkt en een plaats in genomen tussen de leer van Imâm al- 'Ashâri en Salafiyyah. Door het werk van deze twee imâms is tegenover de 'ilm-i Kalâm van Ahl-i Bid`ah een Sunni 'ilm-i Kalâm ontstaan. Het verschil tussen de- leer van deze twee imâms gaat niet om fundamentele principes maar om kleine details.
De werken van de Ahl-i Sunnah theologen handelden over de uitleg van de geloofsprincipes waaraan een muslim zich moest houden. In hun werken verwierpen ze ook de geloofsprincipes van Ahl-i Bid`ah die niet in overeen stemming waren met die van de Ahl-i Sunnah. Ze gaven inzicht in de geloofsprincipe problemen en debatten van hun tijd. Naar gelang er nieuwe problemen aan de orde kwamen werden de geloofsprincipes verder uitgewerkt.
Vanaf het einde van de Amawieten heerschappij tot de tijd van Kalifaat al-Ma'mun ( 218/833) bereikte de vertalingen van de oud Griekse wetenschappen zijn hoogtepunt en de eerste islamitische filosofen, zoals al-Kindi' (252/866), verschenen op het toneel. Deze filosofen waren door de Griekse filosofie beïnvloed en ze probeerden met de metafysiek de geloofszaken te interpreteren. We zien dat de Islâmitische gemeenschap in vier groepen is verdeeld, n.l.:
1) Salafiyyah, die metname tot de Hambaliyyah school behoorden
2) Ahl-i Bid`ah (Kharidjieten, Mu'tazieten, Shi'ieten, Murdjiieten etc.)
3) 'Ashariyyah en Maturidiyyah school waar Ahl-i Sunnah theologen tot behoorden.
4) Islâmitische filosofen.
Elk van deze groepen heeft de juistheid van hun ideeën verdedigd en de fanaten onder deze groepen hebben elkaar voor ongelovig uitgemaakt. Imâm Ghazâlie zegt dan terecht: "Tegenwoordig is kufr gedefinieerd als sterk gekant zijn tegen bepaalde groepen zoals 'Ashâriyyah, Mu'taziliyyah en Hambaliyyah school. Door hun blindelings immitatie en fanatisme zijn ze ver verwijderd van de tolerantie die de Islâm ons geeft." Als voorbeeld hierop zegt hij: "Omdat de Asharieten "fawk" (Allâh is boven) en "istiwa" (Allâh heeft de "arsh" "omgeven" (istiwa), ontkennen, hebben de Hambalieten hen voor ongelovig uitgemaakt. Als antwoord hierop hebben de Asharieten de Hambalieten voor ongelovig uitgemaakt omdat ze de âyah "niets is als Zijn gelijkenis" ontkennen en Allâh met iets vergelijken."
Na deze historische inleiding zullen we hieronder alleen de dimensie en de grenzen van kufr bij Ahl-i Sunnah behandelen en die van Ahl-i Bid`ah zal buiten beschouwing laten, hoewel de schrijver dit wel gedaan heeft.
3.2) TAKFIR VOLGENS DE AHL-I SUNNAH.
Volgens de meeste 'ulamâ' is ieder die in de richting van de Qiblah de salât verricht, een Ahl-i Qiblah (of Ahl-i Islâm). Of volgens een andere omschrijving is ieder die gelooft dat buiten Allâh alles geschapen is, na de dood de opstanding is, Allâh alles in zijn totaliteit en details weet en alle Dharuriyyât-i Diniyyah zaken unaniem accepteert, een Ahl-i Qiblah. Daarom is het op zijn plaats de mensen die tot Ahl-i Qiblah behoren te classificeren in Ahl-i Sunnah en Ahl-i Bid`ah. De Ahl-i Sunnah is de groep die weg van Rasulu'llâh (s.a.s), diens ashâb (m.v. van sahâba) en hun geloofsprincipes volgen. Deze groep bestaat uit Ahl-i Qiblah die de idjtihad ( zich beijveren om Allâhs wil te doorgronden teneinde dienovereenkomstig wetsregels vast te stellen) van Salafiyyah, Imâm Maturidi en Imâm Ashari volgen. Ze worden ook wel Ahl-i Haq of Firqa-i Nadjiyyah genoemd. Maar de Ahl-i Bid`ah hebben onder het mom van de Shari'ah nieuwlichterij (bid`ah) verricht en de weg van Rasulu'llâh (s.a.s), diens ashâb en hun geloofsprincipes verlaten.
De essentie van dit hoofdstuk is de uiteenzetting van de onderwerpen betreffende de takfir volgens de Ahl-i Sunnah. Want het is van groot belang te weten welke geloofsprincipes, gedachten, handelingen en woorden een muslim ongelovig kunnen maken. Verder moet uit de doeken gedaan worden onder welke omstandigheden takfir tot stand komt en aan welke wetten zo'n iemand onderhevig is.
Het is een zeer moeilijke kwestie iemand die bekend staat als muslim voor een ongelovige uit te maken. Want dit heeft wettelijke consequenties voor de desbetreffende persoon. Een muslim die in een islamitische staat leeft en aan de Shari'a wetten onderhevig is kan de doodstraf krijgen als hij de Islâm verzaakt en geen berouw vertoont. De consequenties die daaraan verbonden zijn is dat hij na zijn dood b.v. niet gewassen wordt, geen doodssalât over hem verricht wordt en niet in een Islâmitische begravenisplaats begraven wordt, m.a.w. hij heeft niet dezelfde rechten als een muslim; vandaar de moeilijkheid van dit onderwerp.
3.3) ONJUIST GELOOF ('AQIDAH) DIE KUFR MET ZICH MEEBRENGT.
De allegorische ayât en ahadîth worden door vele halaf (nageslacht) niet letterlijk opgevat maar geïnterpreteerd, dit wordt in het arabisch ta'wîl genoemd. Soms worden de woorden ta'wîl en tafsîr (uitleg) door elkaar gebruikt, maar meestal bedoelt men met ta'wîl de verklaring van teksten waarvan de betekenis niet op het eerste gezicht duidelijk zijn, zoals dat het geval is met de allegorische ayat en ahadîth.
Afhankelijk van de `aqîdah van bepaalde scholen wordt verschillend gekeken naar het feit of van de allegorische ayat en ahadîth de letterlijke betekenis moeten worden genomen of geïnterpreteerd (ta'wil).
Er is een onenigheid onder de salaf en halaf 'ulamâ' over de legaliteit van ta'wil. Volgens de salfiyyah is ta'wil onmogelijk, want in de Qur'ân zegt Allâh dat de interpretatie van allegorische âyât bij Hem is ; 'Al-i 'Imran (3/7):
"Hij is het die tot jou het Boek heeft nedergezonden; een deel ervan bestaat uit eenduidig teken (muhkam) -zij zijn de grondslag van het Boek- en een deel bestaat uit meerduidige teken (mutashâbih). Zij nu die in hun hart een neiging naar het verkeerde hebben volgen bij hun streven naar verzoeking en bij hun streven naar (eigenzinnige) verklaring dat deel ervan dat meerduidig is. Maar de verklaring ervan (de mutashabihât) kent niemand behalve Allah. En zij die een diepgewortelde kennis hebben, zeggen: "Wij geloven erin. Het komt van onze Heer". Daarom moeten de mensen i.p.v. te interpreteren onvoorwaardelijk in de allegorische âyât geloven, m.a.w. zonder naar de betekenis te vragen en zonder een vergelijking te maken met iets. Daarentegen zijn halafiyyah van mening dat de Qur'ân gezonden is om volledig begrepen te worden. Het bewijs van de salaf ('Al-i 'Imran 3/7) lezen ze als: " ...Maar de verklaring ervan (mutashabihât) kent niemand behalve Allah én zij die een diepgewortelde kennis hebben...". We zien dat de interpretatie van deze âyah het bewijs is voor de bewering van de beide Ahl-i Sunnah groepen.
Op de vraag of er behoefte is naar ta'wil van de allegorische âyât en ahadîth met de rede, zijn de salaf 'ulamâ' weer overeen dat er geen behoefte is en de halaf 'ulama wel.
Imâm Matutidi vindt dat de rede het basis vormt op punten die niet in strijd zijn met de Shari'ah, maar als dat wel het geval is dan moet men zich onderwerpen aan het oordeel van Allâhs Wetten. De bewijzen van de Shari'ah en de rede als hulpmiddel, vormen samen de basis voor de exegese (tafsir) van de Qur'ân. Daarom wordt bij de tafsir van de Qur'ân de betekenis van de allegorische âyât toegeschreven aan de muhkam âyât (verzen waarvan de betekenis beslissend is) en op die manier worden allegorische âyât m.b.v. muhkam âyât geïnterpreteerd.
Mu`taziliyyah neigden het meest naar de ta'wil van theoretische onderwerpen. Asharieten hebben ook op bepaalde punten de ta'wil toegepast: " het wegen van de daden met de weegschaal (zie o.a. al-'Araf 7/8)" interpreteert Imâm al-Ashari als: "Niet de daden maar de zwaarte van bladeren waarop de daden zijn geschreven, worden gewogen. Afhankelijk van de graad en hoeveelheid van de daden schept Allâh de zwaarte van de bladeren". Mu'tazilieten daarentegen interpreteren niet de daden maar de weegschaal als een figuurlijke maatstaf voor het aangeven van de hoeveelheid daden.
Imâm Ghazâli vindt dat het noodzakelijk is dogmatische (nass) zaken, die onmogelijk lijken volgens de rede, te interpreteren, want het is onmogelijk dat er dogmatische wetten zijn die niet met de rede te vatten zijn.
Rationeel gezien is ta'wil een noodzaak. In de Qur'ân en ahadîth zijn tegenstrijdige dogma zaken, wat betreft hun letterlijke betekenis. Er zijn woorden die gezien hun letterlijke betekenis Allâh met Zijn schepsels gelijkenis aangeven. Alleen via ta'wil is het mogelijk deze tegenstrijdigheden met elkaar te rijmen. Zelfs Imâm Ahmad bin Hambal (241/855), die zich verre hield van ta'wil en de mening van de salaf verdedigde, moest van zijn mening afwijken en bepaalde dogma's interpreteren; b.v., de âyât waarin gesproken wordt over de dichtbijheid en aanwezigheid van Allâh t.o.v. de mensen, heeft hij geïnterpreteerd met " 'ilm" (kennis). Imâm as-Sawri (161/778) heeft het woord "maiyyati" in de âyah, " waar jullie ook zijn Hij is met jullie " (al-Hadid 57/4), geïnterpreteerd met " Zijn kennis ('ilm) ".
Wanneer mag ta'wil toegepast worden?. Volgens Ahl-i Sunnah kan absoluut geen ta'wil worden gedaan bij muhkam zaken maar wel in mutashabihat zaken. Volgens de meeste 'ulamâ' mag niemand die zich aan de regels van de ta'wil houdt tot een ongelovige verklaard worden. Ibn-i Hazm (456/1064) zegt dat iemand, die ta'wil doet, zijn bewijs daarvoor niet vindt en de waarheid niet kan achterhalen een geldige excuus heeft als hij fout is. Als hij een juiste ta'wil heeft gedaan zal hij twee beloningen van Allâh krijgen en als het onjuist is één beloning, omdat zijn intentie het ophelderen van de waarheid is. Maar als hij ziet dat zijn ta'wil in strijd is met de Qur'ân en ahadîth dan moet hij afstand doen van zijn ta'wil, anders valt hij in ongeloof.
Een groep die vanwege hun foutieve ta'wil buiten de grenzen van de Islâm getreden is, is de Bâtiniyyah. Terwijl de betekenis van âyât en ahadîth heel duidelijk zijn (muhkam ayat, Dharurat-i Diniyyat en alle essentiele dingen van de Shari'ah) interpreteren ze deze zaken, hoewel het in strijd is met de mutawâtir Islâmitische wetten en de Arabische grammatica regels. Op deze manier ontkennen ze de Islâm en Rasul'lullâh (s.a.s). Enkele voorbeelden van hun ta'wil zijn: salât is de liefde voor hun imâm, hadj is het bezoek en service aan hun imâm, sawm is het geheim houden van de geheimen van hun imâm etc.
Nadat we ta'wil in dogmatische zaken behandeld hebben zullen we kijken vanwege welke onjuiste geloofsprincipes iemand in ongeloof valt.
2) 'AQIDAH OVER ALLAH DIE KUFR MET ZICH MEEBRENGT.
In de fiqh en kalam werken lezen we dat zaken zoals: deelgenoten toekennen aan Allâh (shirk), ontkennen van Allâhs Wezen, opzettelijk ontkennen van één van Zijn Eigenschappen, toeschrijven van kinderen aan Allâh etc., tot de onjuiste geloofsopvattingen (`aqâid (mv. van `aqîdah) gerekend worden en kufr veroorzaken.
Zoals we hierboven al behandeld hebben is shirk de grootste zonde. Accepteren van een twee goden systeem (een godheid die het goede schept en één die het slechte schept), zoals bij de magiers (an-Nahl 16/51: "En Allah heeft gezegd: "Neemt geen twee goden. Er is slechts één God. Vreest daarom Mij alleen".), een drie goden systeem (vader-zoon-heilige geest), zoals bij de christenen (an-Nisa (4/171), al-Maidah (5/73), of toekennen van zonen aan Allâh (at Tawbah 9/30 en verder), zoals de joden en christenen het doen, is shirk (zie at-Tawba 9/30 en verder).
De volgende `aqîdah over Allâh is kufr:
1) Allâh eigenschappen toekennen die in strijd zijn met Zijn grootheid en godheid
2) bespotten met één van Zijn namen of bevelen
3) Zijn beloning voor het goede en Zijn straf voor het kwade verwerpen
4) opzettelijk eigenschappen zoals onvolkomenheid en onmogelijkheid aan Hem toeschrijven
5) wel in Allâhs Zijn en Wezen geloven, maar niet dat Hij de eigenschap Hayât (leven) heeft.
6) Allâhs Wezen vergelijken met iets dat geschapen is
7) geloven dat:
- Allâh zich via een mens (of iets anders) manifesteert
- Allâhs eigenschappen zoals hand, gezicht etc., die in de Qur'ân (en ahadîth) vermeldt staan, dezelfde zijn als die van de mensen, m.a.w. uit een lichaam bestaat. (Sommige Hambalieten zeggen, net zoals de Salaf, dat Allâh uit een lichaam bestaat met handen en gezicht, niet naar menselijke wijze, maar op een wijze die past bij Zijn Grootheid, zonder dat men naar het "hoe" mag vragen. Deze `aqîdah is niet kufr).
- buiten Allâh ook andere dingen zijn die er altijd al waren (azali), zoals de filosofen het zeggen over het heelal.
- Allâh pas iets kan weten over de geschapen dingen na hun schepping
- Allâh alle dingen in hun totaliteit (kulliyah) weet en niet in details (djuz'iyah).
- Allâhs oneindige kennis ('ilm-i azali) veranderlijk is en soms tegenstrijdigheden daarin kunnen optreden.
- Allâhs eigenschappen geschapen (mahluq) en later zijn ontstaan (hâdis) [twijfelen over de beginloosheid (qadim) van Allâhs eigenschappen].
8) Allâhs kennis ('ilm) ontkennen
9) De hoop op Allâhs Barmhartigheid opgeven en zeker zijn dat men bestraft zal worden.
10) Buiten Allâh bepaalde mensen verafgoden en in hun godheid geloven door smeekbeden tot hen te richten voor hulp, verlossing (hidayah) en voeding (rizq).
3) 'AQIDAH OVER DE PROFETEN DIE KUFR MET ZICH MEEBRENGT.
De volgende `aqîdah over de profeten is kufr:
1) de instelling van profeetschap verwerpen
2) één of meer profeten ontkennen
3) de profeet instelling wel accepteren maar de profeetschap van metname Rasul'lullâh (s.a.s.) en 'Isâ (a.s.) ontkennen.
4) profe(e)t(en) verafgoden
5) geloven dat:
- elk diersoort een profeet heeft
- Rasul'lullâhs (s.a.s) woorden onjuist, waardeloos, demagogisch en gelogen zijn en dat hij ze gezegd heeft met het oog op wereldlijke gunsten.
- Rasul'lullâh (s.a.s.) gelogen heeft om angst en hoop in de harten van de mensen te stoppen
- Rasul'lullâh (s.a.s.) geen wonderen heeft verricht en de wonderen die via tawatur berichten ons heeft bereikt ontkennen
-bepaalde mensen hoger in graad zijn dan Rasul'lullâh (s.a.s) en geloven dat deze vrij zijn van gehoorzaamheid aan Allâh
- Rasul'lullâh (s.a.s) geen 'Isrâ (nacht reis) van Masdjid-i Harâm naar Masdjid-i Aqsâ verricht heeft. (Maar het ontkennen van Miradj (hemel reis) is niet kufr omdat de 'Isrâ via tawâtur berichten (Qur'ân) bevestigd is en de andere niet).
4) 'AQIDAH OVER GODDELIJKE BOEKEN EN DE QUR'AN DIE KUFR MET ZICH MEEBRENGT.
De volgende `aqîdah over de Boeken is kufr:
1) het ontkennen van de gehele Qur'ân, één of meerdere sura's, één âyah, onderdeel van een âyah, één woord, één letter van een woord of een recitatie methode die allen via tawâtur berichten ons bereikt heeft en waarover idjma (consensus) is. 2) geloven in toevoegingen, veranderingen, wanorde en tegenstrijdigheden van de Qur'ân en twijfelen aan het feit dat geen gelijkenis van de Qur'ân mogelijk is.
3) de gehele Qur'ân, een deel ervan of één ayah bespotten, kleineren of onderwaarderen.
In de Qur'ân exegese (tafsir) en interpretatie (ta'wil) kunnen fouten voorkomen i.v.m. verschillende verklaringen die de mensen eraan geven. Een tafsir of een ta'wil die volgens de gangbare en geaccepteerde methodes is uitgevoerd en foutief is, kunnen niet tot kufr gerekend worden. Het verwerpen van tafsir of een ta'wil van iemand is geen kufr.
Er is onder de 'ulamâ onenigheid of buiten de basmala-formule in an-Nahl (30), alle anderen die aan het begin van elke sura (uitgezonderd at-Tawba) een âyah zijn of een teken voor de onderscheiding van de verschillende sura's. Hanafieten en Shafi'ieten zeggen dat ze âyah zijn en de Malikieten zeggen dat ze het niet zijn. Daarom is het geen kufr, als men niet gelooft dat de basmala-formules die aan het begin van elk sura voorkomen een âyah uit de Qur'ân is.
Er is ook onenigheid of het ontkennen van de verzen (die niet strijd zijn met de basis principes van de Islâm) uit de Thora (Tawrah) en de Evangelien (Indjil) kufr is. Sommigen zeggen dat het kufr is omdat men niet kan weten of men de originele Woorden van Allâh, die nog in die Boeken zitten, ontkent of de toevoegingen. Anderen zeggen dat het geen kufr is omdat deze boeken uit hun originele context zijn gehaald en veranderd. Rasul'lullâh (s.a.s) heeft het volgende hierover gezegd: " Als de Ahl-i Kitâb jullie een bericht brengt accepteer het niet maar ontken het ook niet " (Bukhari, Abu Dawud, Ahmad).
Een onderwerp dat in de kalam boeken breeduit bediscussieerd wordt is het onderwerp of het kufr is te geloven dat de Qur'ân hâdis (later ontstaan) en mahluq (geschapen) is. Vele Ahl-i Sunnah 'ulamâ, waaronder Imâm Abu Hanafi, zijn leerlingen, Imâm Ibn-i Hambal, Imâm al-Ashari etc. zijn van mening dat dit wel het geval is. In geen van de betrouwbare ahadîth boeken vinden we echter een hadîth die dit bevestigd. Er is wel een hadîth die zegt : " De Qur'ân is Allâhs Woord en is niet geschapen. Degene die zegt dat het wel geschapen is, heeft Allâh verloochend." Volgens 'Ali al-Qâri is deze hadîth verzonnen en staat in geen van de betrouwbare ahadîth bronnen. En al zou het een betrouwbare hadîth zijn dan nog kan het niet als bewijs geleverd worden in geloofsprincipes, omdat het niet een mutawâtir hadîth is, maar een ahad hadîth. Dus wat de theologen at-Taftazani, al-'Amidi en al- Djurdjani ook op dit punt opmerkten, kan de onenigheid tussen de Ahl-i Sunnah en Mu'taziliyyah, die de Qur'ân als mahluq beschouwen, niet leiden tot takfir van de Mu'taziliyyah door de Ahl-i Sunnah. Deze fatwa (advies) moeten we interpreteren als: " Degene die gelooft dat de Qur'ân mahluq is, ontkent Allâhs gunsten, m.a.w het is een kleine kufr."
Alle 'ulamâ zijn het er over eens dat Allâh de eigenschap van Mutakallim (Sprekende) heeft. De onenigheid is of Allâhs spreken een niet-geschapen (ghayri mahluq) en eeuwig (qadim) is of een hâdis (later ontstaan) en mahluq (geschapen) Mutakallim eigenschap is. Hambalieten zeggen dat zowel de woorden als het geluid dat door die woorden ontstaat van de Qur'ân, eeuwig (azali) zijn. Daarentegen beweren de Mu'tazilieten dat de gehele Qur'ân (woorden en geluid) mahluq is. Allâh is mutakallim vanwege het feit dat Allâh de woorden en het geluid dat door die woorden ontstaan geschapen heeft en in Lawh-i Mahfudh ( letterlijke betekent het de beschermde tablet, hier: "een boek" waarin alles wat Allâh voorbeschikt heeft, beschreven staat, en beschermd is tegen allerlei veranderingen en de werkelijke vorm is ons niet bekend) het op schrift gesteld is. En de Ahl-i Sunnah theologen zeggen dat Kalâm-i Nafsi één is met Allâhs Zijn en dus Qâim (eeuwig bestaan) en azali (eindeloos en continueerend) is, maar de Kalâm-i Lâfdhi, die voortkomt uit Kalâm-i Nafsi in de vorm van geluid en woorden, is hâdis en mahluq. Kalâm-i Lâfdhi bestaat dus uit âyât en sura's (Qur'ân) en is aan Rasul'lullâh (s.a.s) geopenbaard. (Kalâm-i Nafsi: betekenis dat in Allâh Zijn zelf (nafs) zit en Qâim is met Zijn nafs. Als we aan iets denken vormen we een betekenis in ons hart. Dit kunnen we met ons spraak en handen tot uitdrukking brengen in woorden en geschrift. Hetgeen dat in ons hart zit noemen we Kalâm-i Nafsi en de uitdrukking ervan Kalâm-i Lâfdhi.) We zien dat Mu'tazilieten het Woord van Allâh niet in tweeën splitsen in Nafsi en Lâfdhi. Volgens hen is kalam hâdis, dus niet qâim met Allâh Zijn maar met Djabrâil en Lawh-i Mahfudh. Daarom is Allâhs Mutakallim zijn figuurlijk bedoeld. Maar volgens hen is Kalâm-i Nafsi niet hâdis en ook niet mahluq zoals de Ahl-i Sunnah het ook zegt.
5) AQIDAH OVER DE ENGELEN (MALAIKATUN) EN DE DAG DES OORDEELS (AKHIRAH) DIE KUFR MET ZICH MEEBRENGT.
Over het bestaan van engelen wordt in de Qur'ân vermeld en door Rasul'lullâh ( s.a.s ), die ze zelf gezien heeft, bericht. Daarom is het kufr de muhkam (beslissende) âyât, die over de engelen gaan, te ontkennen. (zie al-Baqarah 2/285, an-Nisa 4/136 etc.). De engelen zijn fijne lichaampjes die uit licht zijn geschapen. Degene die een geslacht aan de engelen toeschrijft, b.v. vrouwelijk, valt in het ongeloof (zie an-Nisa 4/135, al-Isra 17/40). Ze zijn net als de mens geschapen om Allâh te dienen. I.t.t. de mens volbrengen ze elk bevel van Allâh, houden zich verre van het kwade en verrichten dus ook nooit zonden. Vanwege dit feit vervalt een ieder in ongeloof die schande over de engelen spreekt, hen kleineert of bespot.
Het geloven in de Dag des Oordeels (Akhirah) wordt uitgebreid in de Qur'ân behandeld. Het is niet mogelijk met de rede de voorgaande onderwerpen en dit te beredeneren zonder het bericht van de openbaring (wahy) en de ahadîth. Op vele plaatsen van de Qur'ân staat het geloven in Allâh en in de Akhirah naast elkaar vermeld. Daarom is het kufr de Akhirah te ontkennen.
De volgende `aqîdah over de Akhirah is kufr:
1) ontkennen van de Qiyâmah (het einde van het wereldlijke leven), de opstanding van de doden en bijeen drijving op een bepaalde berechtigings plaats), Djannah, Djahannam, Sirât (een "brug" dat over de Djahannam is gespannen. De mensen die naar de Djahannam gaan zullen de overkant niet halen en erin vallen en de mensen die naar de Djannah zullen gaan zullen met verschillende snelheden de overkant halen.) en de mizân ("een weegschaal", waarvan wij de werkelijke vorm niet weten, die het goede en het kwade weegt).
2) geloven dat bovengenoemde zaken geïnterpreteerd mogen worden tot puur geestelijk i.p.v. geestelijk en lichamelijk zoals de letterlijke betekenis dat ook aangeeft.
Er zijn geen duidelijke âyât over het vergankelijke leven in het graf en Sirât, alleen maar enkele tekenen. Maar er zijn wel betrouwbare (sahih) ahadîth daarover, die niet het niveau van tawâtur hebben bereikt. Er zijn wel âyât over Mizân (zie al-A'raf 7/8 en verder; al-Anbiya 21/47; al-Mu'min 23/102 en verder; al-Qari'a 101/ 6 en verder). Zolang een bericht niet het niveau van tawâtur heeft bereikt kan het niet als beslissend (qati) bewijs worden aangevoerd in geloofszaken , maar als vermoedend (dhanni) bewijs. Daarom is het ontkennen van iets dat niet tawatur is, niet kufr maar bid`ah.
6) AQIDAH OVER GEMENGDE ONDERWERPEN DIE KUFR MET ZICH MEEBRENGT.
a) Ontkennen van:
- Dharurât-i Diniyyah zaken of zelf eraan twijfelen.
- Qa'bah, Makkah, Masdjid-i Harâm en de salât richting naar de Qa'bah is.
b) Iets dat bekend staat als het absoluut verboden (harâm) als toegestaan (halâl) accepteren en andersom ook. Want met zo'n `aqîdah ontkent men automatisch Allâh, Rasull'llâh (s.a.s.) en alles wat hij ons heeft verkondigd. Verder is het kufr te geloven dat kleine of grote zonden, die met beslissend bewijs vast staan, niet als zonden beschouwen.
c) Wensen dat iets dat halâl is harâm was en iets dat fardh is geen fardh was (v.b. wensen dat het vermoorden van een onschuldig iemand niet harâm was).
d) In de voorspellingen van de waarzeggers en horoscopen geloven. Want alleen Allâh weet het verborgene (ghayb).
e) Geloven dat îmân en kufr hetzelfde zijn.
f) Tevreden zijn over iemands ongeloof.
g) Er is onenigheid onder de 'ulamâ' of iemand kâfir wordt als hij zaken ontkent die met idjma bevestigd zijn. Er zijn drie meningen hierover:
- 1) Als de idjmâ absoluut ontkend wordt is kufr: Qadhi 'Iyâd zegt dat dit de mening van de meeste theologen en fuqahâ is. Zelfs het ontkennen van een idjma die op habar-i wahid is gebaseerd is kufr.
- 2) Het is geen kufr de idjma te ontkennen. Want idjma is geen beslissend (qati) bewijs maar vermoedend (dhanni) bewijs. - 3) Sommige 'ulamâ' proberen dit onderwerp op te helderen door bepaalde restricties eraan te stellen.
a) Volgens Imâm Shafi'i is een idjma, die niet met de Qur'ân en hadîth-i mutawatir vast staat, maar met habar-i wahid, qiyas of idjtihad, zwakker dan habar-i wahid. Zoals het hierboven al is opgemerkt is het geen kufr geloofsprincipes, die met habar-i wahid vast staan, te ontkennen. Hoe is dan mogelijk dat het ontkennen van idjma, die met habar-i wahid vast staat, kufr is. Dit is de mening van o.a. één van de grootste Hanafi fuqaha van de 19 de eeuw, Ibn-i 'Abidin.
b) Het ontkennen van idjma, die over Dharurât-i Diniyyah gaan, is kufr, omdat een Dharurât-i Diniyyah zaak ontkent wordt. En het ontkennen van idjma over alle andere zaken die niet tot de Dharurât-i Diniyyah behoren, is niet kufr. Alle 'ulamâ' zijn er overeen dat het geen kufr is dhann-i idjma te ontkennen.
Volgens de schrijver is de mening van Imâm Shafi'i en Ibn-i 'Abidin het meest gepast. Want het is een zware veroordeling iemand een ongelovige te noemen als hij idjma' ontkent die niet met de Qur'ân en ahadîthi mutawatir is ondersteund.
3.4) TAALGEBRUIK DAT KAN LEIDEN TOT KUFR ( ALFADH-I KUFR ).
In de fiqh werken kunnen we geen geordend beeld over alfadh-i kufr onderwerp vinden. Wat we wel zien is dat er fatawa (m.v. van fatwa: advies) zijn over specifieke zaken. De verhandelingen die over dit onderwerp gaan, geven buiten de hoofdlijnen geen criteria aan. De fatawa in de fiqh werken over alfadh-i kufr is zo uitgebreid en gedetailleerd dat we dit niet in zijn geheel in dit werk kunnen opnemen. Daarom zullen we in een kort bestek de algemene principes weerleggen.
Volgens Badrurrashid, een hanafi 'alim, die een verhandeling over alfadh-i kufr heeft geschreven, zijn de volgende drie taalgebruiken die aanleiding geven dat iemand in het ongeloof valt:
1) alfadh-i istihza: bespotten met één van de basis principes van de Islâm
2) alfadh-i istihfaf: de Dharurat-i Diniyyah zaken kleineren
3) alfadh-i istihlal: zeggen dat haram, die met zekerheid vaststaat, halal is of andersom.
a) ALFADH-I KUFR OVER DE BASIS PRINCIPES VAN DE IMAN.
In het algemeen is het kufr alle foutieve `aqîdah over fundamentele principes van de Islâm (zie onderdeel 3.3), die tot kufr leiden, in het taalgebruik te gebruiken. Iemand, die zo'n foutieve `aqîdah bevestigt en betuigt, is een kâfir en degene die het alleen bevestigt met het hart een munâfiq. Want de tong is de tolk van het hart en het geloof in het hart kan alleen met de tong bekend gemaakt worden.
Hieronder zullen we de alfadh-i kufr, die we metname uit Hanafi fiqh werken hebben gehaald, beschrijven.
1) Alfadh-i kufr over Allâh.
a) Het is kufr kleinerende woorden te zeggen of grapjes te maken over Allâhs Wezen, Eigenschappen, Namen, bevelen, verboden en Werken, menens of niet-menens (zie at-Tawbah 9/69 en verder).
b) Volgens al-Bayâdi (1098/1687) is het kufr als iemand zegt: " Ik weet niet of mijn Rabb in de hemel of op aarde is ". Want hiermee geeft men aan dat Allâh richting en plaats gebonden is en zo'n bewering is alleen van toepassing voor de schepselen, vandaar dat deze bewering onvolkomenheid van Allâh aanduidt.
c) Volgens sommigen is het kufr te zeggen dat "hand", "gezicht" etc., dat over Allâh in de Qur'ân voorkomt, hetzelfde is aan de eigenschappen van mensen. Maar al-Amidi (631/1233) en al-Djurdjâni (816/1413) zeggen dat zo'n persoon niemand anders dan Allâh dient, dus niet in het ongeloof valt. Immers er is een hadîth waarin wordt verteld dat Rasul'lullâh (s.a.s.) een slavin vraagt waar Allâh is. Ze antwoordt dan: " in de hemel", waarop Rasul'lullâh (s.a.s.) oordeelt dat ze een mu'minah is. (Muslim en Muwatta').[Het is frappant dat zo'n belangrijke kwestie opgehangen wordt aan deze niet-hadîthi-mutawatir.]. Daarnaast zien we in aqâid verhandelingen van Salaf 'ulamâ' dat ze de zin " Allâh is boven (fawk) aanwezig" zo nemen zoals het daar staat, zonder interpretatie, vergelijking of voorstelling.
d) Het is kufr: "Allâh is een tiran", "Ik ben onafhankelijk van Allâh" en "Als Allâh mij dit beveelt doe ik niet" te zeggen.
e) De 'ulamâ hebben spotten en kleineren van Allâh en Rasul'lullâh (s.a.s.) gelijk gesteld aan vervloeken van Hen, welke in beide gevallen kufr zijn. Zulke personen kunnen vanwege zo'n delict de doodstraf krijgen. Er zijn zelfs 'ulamâ' die zeggen dat zo'n kufr erger is dan afvalligheid (irtidad).
2) Alfadh-i kufr over de profeten, engelen en de Dag des Oordeels.
a) Iemand die weigert te betuigen dat één van de profeten werkelijk een profeet is, of met één van hen spot, valt in ongeloof.
b) Zeggen, dat een Waliyyullah (letterlijk:Allâh geliefden, maar in de volkstaal: een heilige) hoger in graad zijn dan een profeet, is kufr.
c) Nep-profeten vragen om wonderen te verrichten. Als de vrager hiermee de leugens van zo'n persoon wil blootleggen is niet kufr. Maar als de vrager in de letterlijke zin van het woord een wonder vraagt, is kufr. Degene die aanspraak maakt op de profeetschap is kufr en wordt gedood als hij geen berouw toont.
d) Zoals we hierboven al besproken hebben is het kufr de profeten te vervloeken, te kleineren, spot met ze te drijven, schandalig te maken of laster te bezorgen (zie at- Tawbah 9/61; al-Ahzab 33/57; 60 en verder). Dit geldt ook voor de engelen en de zaken van de Dag des Oordeels.
3) Alfadh-i kufr over de Boeken en de Qur'ân.
a) Kleineren of spotten met de Qur'ân of een onderdeel ervan is kufr
b) We zagen hierboven dat er onenigheid is over het feit of het kufr is te zeggen dat de Qur'ân mahluq is. Maar als iemand zegt, dat de Qur'ân niet het Woord van Allâh is maar van een sterveling, is kufr.
b) ALFADH-I KUFR OVER DE SAHABA.
1) Het is geen kufr de sahâba te kleineren, te bespotten of te haten (zolang men niet gelooft, dat het halal is, want dan is het kufr), maar het is bid`ah en dwaasheid. Degene die het zegt is een fâsiq. In vele ahadîth lezen we dat Rasul'lullâh (s.a.s.) de deugdzaamheden (fadhilât) van zijn sahâba vertelt en daarbij de muslims verbiedt deze te vervloeken. Er is een hadîth die zegt: "Het vervloeken van mijn ashab is zo'n zonde, die niet vergeven zal worden". Volgens de hadîth critici is deze hadîth verzonnen.
Volgens Iman Malik moet iemand, die Rasul'lullâh (s.a.s.) vervloekt, de dood straf krijgen en als hij de sahâba vervloekt op een gepaste manier op de juiste weg gebracht worden. Volgens Imâm Ahmad en Hanafi 'ulamâ' moet iemand, die de sahâba vervloekt zwaar lichamelijk gestraft worden.
Het is kufr de sahâba voor ongelovig uit te maken (takfir). Er zijn vele 'ayât die de deugdzaamheden van de sahâba vermelden:
- "En zo hebben Wij jullie tot een rechtvaardig gemeenschap (khayra ummatin) gemaakt, opdat jullie getuigen zullen zijn tot de mensen en de Gezant een getuige tot jullie..." (al-Baqarah 2/143).
- "Jullie zijn de beste gemeenschap (khaya ummatin) onder de mensen. Jullie bevelen wat recht is, verbieden wat vervoeielijk is en geloven in Allâh..." (Ali 'Imran 3/110)
- "...Hij is het, die jou met Zijn hulp en met de gelovigen (ashab) sterkte. O, profeet, Allâh is jou en degenen van de gelovigen (ashab), die jou volgen, genoeg" (al-Anfal 8/62 en 64).
- " Voorzeker Allâh was welbehagen met de gelovigen, toen zij jou onder de boom trouw zwoeren, en Hij kende wat in hun hart was, en Hij zond gerustheid op hen neder en beloonde hen met een nabij gelegen overwinning." (al-Fatih 48/18).
- " En de voorsten, de eersten van de Muhadjirin (mu'mins uit Makkah) en Ansar (mu'mins uit Medinah) en degenen die hen in goedheid volgen, met hen is Allâh's welbehagen en zij zijn met Allâh's welbehagen. En Hij heeft paradijsen voor hen bereid, waardoorheen rivieren stromen, om er in eeuwigheid te wonen; dat is de grote zegepraal".(at-Tawbah 9/100).
Uit deze 'âyât blijkt dat de sahâba mu'min zijn, Allâh tevreden over hen is en dat ze voor altijd in het paradijs zullen zijn. Vandaar dat iemand een kâfir wordt, als hij de sahaba takfir doet.
Naast deze 'âyât zijn ook veel ahadîth over de deugdzaamheden van de sahâba. De volgende ahadîth gaan daarover:
- " Vervloek mijn ashab niet. Bij Allâh. die mijn leven in Zijn handen heeft, al zou één van jullie ter grootte van de berg Uhud aan goud (op weg van Allâh) weggeven, dan nog bereiken jullie niet wat zij één of twee handjes vol weggeven."(Muslim, Abu Dawud, Tirmithi en Ahmad)
- "De beste (khayr) onder mijn ummah is de generatie (sahâba), die in mijn tijd heeft geleefd, vervolgens degenen die hen volgen (tabi'ûn) en tenslotte degenen die hen volgen". (Bukhari).
Daarnaast zijn er ook sahâba, die al in hun leven met het paradijs gelukzaligd zijn: "Er zijn tien mensen, die al in djannah zijn: Abu Bakr, 'Umar. 'Uthman, 'Ali, Talha, Zubayr, 'Abdurrahman, Sa'd, Said en Abu 'Ubaydah (r.a.) (Tirmithi).
Iemand die de sahâba takfir doet, doet een uitverkoren gemeenschap takfir. Er zijn (ahâd) ahadîth die zeggen dat iemand kâfir wordt als hij een mu'min takfir doet. In het eerste geval wordt een hele gemeenschap belasterd met takfir en in het tweede geval slechts één persoon. Verder heeft de sahâba de Qur'ân en de ahadîth van Rasul'lullâh (s.a.s) aan de muslim gemeenschap na hen doorgegeven. Daarom is dit oordeel over degene die de sahâba takfir doen op zijn plaats.
2) Overspel laster op 'Aishah (r.a.) is kufr, omdat haar onschuld door de Qur'ân wordt bevestigd. Want hiermee wordt Rasul'lullâh (s.a.s.) voor een leugenaar uitgemaakt en een tawatur (Qur'ân ayah) ontkend:
- "Waarlijk, degenen die de leugens (over 'Aishah) verzonnen, zijn uit jullie midden. Beschouw het niet als een kwaad voor jullie; neen, het is jullie goed. Ieder man hunner zal hebben wat hij aan zonde heeft verdient; de (aangaande) hem ('Abdullah bin Ubayyah), die het voornaamste deel daarvan op zich nam, hij zal een zware kastijding hebben." en " En waarom zeiden jullie niet, toen jullie het (overspel laster op 'Aishah (r.a.) hoorden: Het betaamt ons niet daarover te spreken; glorie zij U, dit is een grote lastering." (Nur 24/ 11 en 16).
De laatste ayah laat zien dat 'Aishah (r.a) onschuldig is. In de ahadîth boeken is het gehele gebeuren uitvoerig beschreven.Het lasteren van de andere vrouwen van Rasul'lullâh (s.a.s.) met overspel wordt of gelijk gesteld aan vervloeking of bespotting van de sahâba, m.a.w. wordt geen kâfir, maar wordt verdoemd en vanwege laseringsstraf 80 stok slagen gegeven, of gelijk gesteld aan de lastering van 'Aishah (r.a.), m.a.w. wordt een kâfir, want het is een marteling voor Rasul'lullah (s.a.s.).
3) Ontkennen dat Abu Bakr (r.a.) de grot vriend van Rasul'lullâh (s.a.s) was, is kufr:
- "Indien jullie hem niet bijstaan, stond Allâh hem zeker bij, toen degenen die hem niet geloofden (de polytheisten in Makkah), hem (uit Makkah) verdreven, hij was de tweede van de twee [ Rasul'lullah (s.a.s.) en zijn vriend Abu Bakr (r.a.) ], toen zij in de grot (in het Sawr gebergte) waren, toen zei hij tot zijn metgezel: "Treur niet, waarlijk Allâh is met ons..." (at-Tawbah 9/40).
4) In vele fatawa boeken wordt vermeld, dat het kufr is de 'ulamâ' en fuqaha te vervloeken. We zagen dat het niet eens kufr is de sahaba te vervloeken, waarom de 'ulamâ' en fuqaha dan wel?. Dit een onjuiste fatwa, die elk grond van juistheid mist.
C) KUFR AQIDAH IN TAALGEBRUIK.
De enige fundamentele principe van irtidad is: na îmân gedaan te hebben een woord zeggen dat kufr is.
De condities voor irtidad zijn tweelerlei n.l.:
1) aql: de persoon in kwestie moet geestelijk volwassen zijn:
- gestoorde, slapende en flauw gevallen personen kunnen geen murtad worden: " De pen is van de volgende drie personen verwijderd (vrij van straf): onvolwassen kind, de slapende en de gestoorde die niet meer tot zichzelf komt". (Abu Dawud, Tirmithi Nasai en Ahmad). In al deze gevallen zijn deze personen niet bij hun verstand, dus één conditie wordt niet nagekomen.
- er is onenigheid over de irtidad van dronken personen: Hanafieten zijn van mening dat ze geen murtad kunnen worden, terwijl de Hambalieten en de Shafi'ieten het wel van mening zijn.
- ernstige zieken kunnen geen murtad worden.
- de irtidad van een normaal ontwikkeld kind, dat nog niet beseft wat het goede en het kwade is, is volgens Imâm Yusuf en Imâm Ahmad ongeldig, terwijl zijn muslim-zijn geldig is.
Volgens Imâm Abu Hanafi en Imâm Muhammad is de irtidad (en het muslim-zijn) van zo'n kind geldig, maar het kind krijgt geen doodstraf, zoals het geval is bij de volwassen, het wordt echter gedwongen îmân te doen. Volgens Imâm Shafi'i is noch de irtidad noch het muslim-zijn geldig.
2) ihtiyar: als de persoon in kwestie uit vrije wil de woorden uitspreekt, die kufr zijn, wordt een murtad,. De gedwongen, bedreigde of onder druk gezette personen kunnen dat niet worden.
-Een persoon kan op twee manieren gedwongen (ikrah) worden de kufr woorden te zeggen:
1) Ikrah-i tâm : doden, in het lichaam snijden of steken, zware lichamelijke letsel aanbrengen etc. Als men bij itrah-i tâm situaties zijn îmân ontkent, terwijl zijn hart gevuld is met îmân, valt men niet in ongeloof (zie an-Nahl 16/103).
2) Ikrah-i nâqis: vastgebonden, gevangenis straf, lichte lichamelijke straf, waarbij geen letsel opgelopen kunnen worden etc. Bij ikrah-i nâqis situaties kan men onmogelijk kufr woorden zeggen, i.v.m. het vallen in ongeloof.
- Een persoon, die onder dwang muslim is geworden, kan geen doodstraf krijgen als hij de islâm verwerpt.
-Als iemand, wiens hart gevuld is met îmân, ongedwongen uit vrije wil, menens of als grap, woorden zegt, die tot kufr leiden, wordt hier op aarde als niet-muslim behandeld. (zie verder 2.1 punt b).
_ Er is onenigheid of vanwege onwetendheid iemand in ongeloof kan vallen als hij kufr woorden zegt. Zoals we hiervoor al zagen waren de meeste 'ulamâ' van mening dat onwetendheid geen excuus kan zijn in alfadh-i kufr (zie verder 2.6). De schrijver is echter van mening dat onwetendheid een excuus is voor een persoon, als hij een woord zegt dat leidt tot kufr. Immers niet iedereen kan alles, wat tot kufr kan leiden, weten. Daar de Islâm vanuit een breed tolerantie standpunt handelt, is tegenwoordig deze fatwa dan ook meest gepast bij zijn doelstelling. Onder de Hanafi 'ulamâ' zijn voor- en tegenstanders van deze mening. In het boek " as-Siyaru-l-Kabir" van Imâm Muhammad staat dat zijn leraar, Imâm Abu Hanîfa, het volgende hierover gezegd heeft:" Als iemand niet met zijn hart gelooft, dat hetgeen wat hij gezegd heeft kufr is, dan wordt hij geen kâfir". Imâm at-Taftazani (793/1390) zegt in zijn "Sharhu-l 'Aqaid" dat, als iemand, uit onwetendheid, zegt dat iets dat haram is, halal is, dan wordt hij geen kâfir. Deze mening is door de 'ulamâ' na hem geaccepteerd.
[In deze tijd is de onwetendheid onder de muslims, die zowel de meerderheid als de minderheid vormen in bepaalde landen, erg hoog. Er zijn verscheidene factoren die bijdragen tot deze problematiek. Eén daarvan is de anti-islamitische opleidings- en opvoedings politiek van de niet-islamitische regeringen in die landen. De muslims worden in hun eigen landen op een zeer uitgekiend manier van de Islâm verwijderd. En als ze in de Islâm onderwezen worden dan is dat binnen de grenzen van de socio-politieke context van de regeringen die dan meestal een land-, volk- of groepgebonden karakter heeft. De muslims begrijpen de essentie van de Islâm niet meer. Gevolg daarvan is dat ze ook niet precies weten of datgene wat ze geloven, handelen en zeggen tot de Islâm hoort of tot hun tradities. Daarom moet een muslim één doel voor ogen hebben namelijk, de islamitisering van zichzelf, zijn gezin, zijn familie, zijn omgeving ( dorp, stad, land ) en zelfs de gehele mensheid. De 'ulamâ' en hun werken én alle muslims samen kunnen bijdragen tot het verwezenlijken van deze doelstelling. Want de verantwoordelijkheid voor elk persoon, die in ongeloof valt, vanwege zijn onwetendheid, ligt niet alleen bij zichzelf, maar ook bij alle andere muslims, die hem in onwetend hebben gelaten. Gezien de omstandigheden van de muslims moeten we de tolerantie van de Islâm maximaal toepassen en de onwetendheid als excuus accepteren. Pas als de muslims onder een Islâmitische regering, die de Shari'ah in zijn totaliteit toepast, vallen zullen ze de Islâm in zijn geheel leren en leven, dan kan de onwetendheid geen excuus meer vormen voor hun verkeerde geloof, daden en woorden.]
- Denken aan kufr dingen kan niet leiden tot ongeloof. Want de straffen hier op aarde zijn gebaseerd op uiterlijke vormen: " Allâhu Ta'ala zal de dingen die mijn gemeenschap in gedachten heeft, indien ze het niet zeggen of doen, vergeven". (Bukhari, Muslim en anderen).
1) " INSHA'ALLAH ( als Allâh wil) ben ik muslim" kwestie [ istisna ( uitzondering ) in da îmân ].
a) De meeste Salaf (o.a. Ibn Mas'ud (r.a.), Imâm Shafi'i, Ahmad bin Hambal, Ibn Taymiyyah) zijn het er overeens dat istisnâ in de îmân, m.a.w. "Inshâ'Allâh (als Allâh wil) ben ik mu'min" zeggen, als letterlijk opgevat en zonder interpretatie (ta'wil), toegestaan is. Hieruit mag men niet opmaken dat degene die dat zegt twijfels heeft over zijn îmân, maar eerder aangeeft dat het onmogelijk is iets te weten over iemands îmân toestand of volmaaktheid van de îmân in de toekomst.
b) Volgens de Halaf is istisnâ van de îmân niet juist, daarom moet een mu'min " voorwaar, ik ben een mu'min" zeggen. Immers bij istisnâ van de îmân lijkt het alsof men over zijn tastiq (bevestigen met het hart) of iqrâr (betuigen met de tong) twijfelt. Deze mening wordt door de meeste theologen aangehangen. Als met de istisnâ bedoeld wordt dat alles wat er komt aan Allâh moet worden overgelaten, is het juist:
- "En zeg niet van iets: waarlijk, ik zal het morgen doen. Tenzij het Allâh wil ...." (al-Kahf 18/23-24).
Om alle problemen te omzeilen kan men beter " als Allâh het wil ga ik als mu'min dood" of " als Allâh het wil is mijn îmân geaccepteerd" zeggen.
2) Kafir zeggen tegen een muslim.
Het is een feit dat bepaalde muslim groeperingen of personen, in welk land ze ook leven, personen, groepen of scholen (mathahib, m.v. van mathhab), die niet op dezelfde lijn liggen met hun mening of de mening van hun eigen groep of school, tot kâfir worden verklaard. De vraag rijst dan, wat gebeurt met zo'n persoon, die uit fanatisme een muslim , zonder interpretatie ( ta'wil ) of idjtihad, tot een kâfir uitmaakt. Het antwoord van de meeste 'ulamâ' is dat deze persoon ongetwijfeld zelf een kâfir wordt. Want iemand die een muslim gelijk stelt aan een kâfir, heeft indirect de Islâm aan het ongeloof gelijk gesteld, dus de Waarheid als ongeloof aangeduid.
Er zijn vele ahadîth over dit onderwerp: " Als iemand tegen zijn (muslim) broeder, "O kâfir" , zegt dan komt dit woord ongetwijfeld naar één van hen beide terug "(Bukhari, Muslim en anderen), " Als iemand een (muslim) broeder takfir doet, komt deze kufr naar één van hen terug" (Muslim, Ahmad) en " Als iemand een mens aanroept met " 0 kâfir" of, hoewel het niet zo is, " O, de vijand van Allâh", dit woord keert terug naar zichzelf". Uit deze ahadîth blijkt dat, als iemand een muslim met kufr belastert spreekt de waarheid of liegt. Als hij de waarheid heeft gesproken dan is diegene kâfir. Maar als hij het gelogen of onjuist heeft, dan keert de belastering naar zichzelf terug en dan wordt hij zelf een kâfir.
Volgens de theologen zijn de ahadîth over dit onderwerp ahad, m.a.w.ze kunnen niet zo bepalend zijn zoals de ahadîth-i mutawâtir, daarom kunnen ze niet als bewijs aangevoerd worden tegen personen, die anderen takfir doen. Daarom zijn de meeste ulama van mening dat een echtpaar, die tengevolge van een geschil of ruzie, elkaar takfir doen, niet kâfir worden en ook niet gescheiden zijn. Dit geldt alleen in gevallen waarbij men niet met het hart gelooft dat de echtgenoot(e) werkelijk een kâfir is en er sprake is van woede uitbarsting. Dit wordt vergeleken met een dronkaard, die niet weet wat hij op dat moment zegt. Hetzelfde geldt ook voor andere gevallen binnen een gezin.
3.5) WERKEN DIE KUFR VEROORZAKEN.
1) Grote zondaar (murtakib-i kabîrah).
Hiervoor zijn de meningen van de verschillende groeperingen over de toestand van een muslim die een grote zonde verricht behandeld. Hier zullen de meningen van één van de grootste Tabi'un, al-Hasan al- Basri ( 110/728 ),de salafiyyun, Ahl-i Hadîth en Ahl-i Sunnah theologen, beschrijven.
al-Hasan al- Basri zegt dat iemand, die grote zonden ( kabâir) verricht, een munâfiq is. De bijzonderheden van een munâfiq ondersteund hij met ahadîth: " Een munâfiq liegt als hij praat, komt zijn beloften niet na, verraadt wat toevertrouwd wordt en is wreed als hij vijandig is" (Bukhari, Muslim en anderen).
Deze mening is niet juist, want een munâfiq is iemand die zijn kufr verbergt. Immers een murtakib-i kabîrah verbergt niet zijn kufr en hij gelooft ook niet in ongeloof. Om een compromis te vinden tussen deze mening en die van de Ahl-i Sunnah, hebben de ulama de "munâfiq" geïnterpreteerd als "onvolwassen îmân". Verder zijn overleveringen bekend waarin staat dat al-Hasan al-Basri deze mening heeft verlaten.
De salafiyyun, Ahl-i Hadîth en Ahl-i Sunnah theologen zeggen dat murtakib-i kabîrah geen kâfir kan worden. Zo'n persoon is mu'min vanwege zijn îmân en fâsiq vanwege de kabâir die hij verricht heeft. De fâsiq, die de Ahl-i Sunnah gebruikt is anders dan die van de Mu'tazilieten. Fisq kan, naast de îmân en kufr, niet een derde dimensie zijn. Want er is of îmân of kufr in iemands hart en fisq is ook niet het tegenovergestelde van îmân.
Hun bewijzen uit de Qur'ân, die gedeeltelijk al hiervoor beschreven is, zijn: "O gelovigen, vanwege de gedooden is jullie vergelding voorgeschreven..." (Baqarah 2/178). In deze 'ayah is moorden en îmân doen naast elkaar geschreven. Een kabâir heeft de îmân niet teniet gemaakt.
"En indien twee partijen van de gelovigen twisten, breng dan verzoening tussen hen tot stand.." (Hudjurat 49/9). In deze 'ayah worden mensen die met elkaar strijden mu'min genoemd.
" O gelovigen, neem Mijn en jullie vijand niet tot vrienden.."
(Mumtahanah 60/1). In deze 'âyah wordt degene die Allâhs vijanden als vriend neemt als muslim genoemd.
" O gelovigen, waarom zeggen jullie wat jullie niet doen..." (Saff 61/2). In deze 'âyah berispt Allâh de muslims. Een berisping is de grootste straf belofte van Allâh. In al deze 'âyât blijkt dat een murtakib-i kabîrah gewoon een muslim blijft. Er zijn ook ahadîth die de mening van de Ahl-i Sunnah versterken [ zie de hadîth van Abu Zarr al Ghifari ( r.a. ), die hierboven al is genoemd ].
Zoals uit het voorgaande blijkt is een murtakib-i kabîrah, die zelfs zonder berouw te heeft getoond van zijn zonden, zowel hier op aarde als in de Akhirah, een muslim. Er is echter onenigheid over degene die de salât niet verricht. Iedereen is er overeen, dat het ontkennen dat de salât verplicht is, kleineren en spotten met de salât, kufr is. De onenigheid is in het feit dat als iemand, die in de verplichting van de salât gelooft, maar deze vanwege luiheid etc. niet verricht, een kâfir wordt of niet. Volgens alle Ahl-i Sunnah theologen is ieder die met zijn hart de îmân bevestigt, deze met zijn tong betuigt en, in dit geval, de verplichting van de salât niet ontkent, een mu'min. Maar daarentegen is zo'n iemand wel zondig en verdient de straf daarvoor. Ze maken dus geen uitzondering voor welke 'ibadah dan ook.
Volgens Ahmad bin Hambal en zijn opvolgers is ieder die de salât verlaat, zonder geldende reden, een kâfir. Deze mening berust op de volgende hadîth: degene die de salât opzettelijk verlaat is een kâfir " (Tirmithi, Nasai, Ibn Madjah). Daar er niet zo'n hadîth is over andere 'ibadât, handelen de hambalieten naar het oordeel van dit soort ahadîth en zeggen dat alleen het verlaten van de salât kufr is.
Wat betreft de straffen, die de fuqahâ op de niet-salât verrichters voorschrijven in een islamitische staat zijn:
Volgens alle fuqahâ wordt de persoon in kwestie een bepaald aantal dagen tot de salât uitgenodigd, als hij de salât hervat, gaat hij vrijuit, indien dit niet het geval is dan wordt hij vanwege afvalligheid tot de dood veroordeeld, ( Imâm Ahmad bin Hambal), of vanwege onheil ( fitnah ), die hij veroorzaakt, tot dood veroordeeld ( Imâm Malik en Imâm Shafi'i ) of in de gevangenis gestopt en gestraft ( ta'zir ), totdat hij de salât hervat ( Imâm Abu Hanîfah ).
In Hanafi fatwa boeken staat o.a. in dat het kufr is opzettelijk de salât te verrichten zonder de wassing ( wudu of ghusl ), omdat dit spot drijven is met de Islâm. Verder staat dat het ook kufr is opzettelijk in een andere richting dan de Qiblah de salât te verrichten, omdat het via tawâtur berichten ( Qur'ân ) bekent is dat de Qiblah de salât richting van de muslims is.
2) Houdingen die tot de symptomen van kufr worden gerekend.
De theologen en de fuqaha hebben bepaalde gedragingen, kledingen en werken tot de symptomen van kufr gerekend. Een deel van deze zaken zijn gedragingen, die gedaan worden om niet-muslim gemeenschappen( joden, christenen, boedisten, hindoes, atheïsten etc.) te imiteren. Daarover heeft Rasul'lullâh (s.a.s) het volgende gezegd: " Wie op ( het gedrag, kleding, manieren, denken etc. van ) een ( niet-muslim ) gemeenschap lijkt is één van hen." ( Abu Dawud, Ahmad en zie voor andere ahdith in Tirmithi ). " Imiteer de polytheisten niet, maak de snorren kort en laat de baarden lang staan" ( Bukhari, Muslim Malik bin Anas ).
We kunnen de houdingen, die tot kufr leiden, als volgt opsommen:
a) Beelden, personen, zon, maan, sterren, vuur en andere dingen verafgoden is shirk ( zie A'raf 7/37, Ibrahim 14/30 )
b) De gehele of een deel van de Qur'ân opzettelijk in onreine dingen gooien
c) De Qur'ân recitatie onder begeleiding van muziek instrumenten
d) Naar de gebedsplaatsen van niet-muslims gaan om samen met hen hun gebeden te verrichten
e) Buigen of knielen voor iemand met 'ibadah bedoelingen
f) Opzettelijk de kruis van de christenen [ en de symbolen van andere godsdiensten en volkeren ] dragen
g) De "ghiyâr" ( een kledingstuk dat door de niet-muslims in een Islâmitische land, dat met de Shari'ah wordt bestuurd, wordt gedragen voor het onderscheid tussen de muslims en hen ) dragen.
h) De "zunnâr" ( een riem, die door de christenen en de magians ( vuur aanbidders ) wordt gedragen ) dragen
i) Eee hoofdbedeksel van de niet-muslims dragen.
De boven genoemde symptonen, betreffende de kleding, zijn aan tijd en plaats afhankelijk. Er is een algemene overeenstemming ( idjma ) dat het verrichten van deze werken kufr is. Zo kunnen deze symptonen voor elke eeuw anders zijn. Iets dat voor een bepaalde tijd kufr was kan nu niet meer zijn, omdat dit zo onder de muslims is verspreid dat het de gewoonte van de muslims is geworden. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de hoed. [ De fuqaha moet voor elke tijd en plaats de kufr symptonen uitzoeken en aan de 'ummah bekend maken. Daar de muslims onder elkaar niet een eenheid hebben gevormd is dit een moeilijke zaak.]
j) Magie ( sihr ) bedrijven:
Er is een idjma dat het leren, onderwijzen en bedrijven van magie harâm is en het tegendeel geloven kufr is. Er is echter onenigheid of degene, die wel in het verbod van magie gelooft, maar die bedrijft, een kâfir wordt of niet.
Volgens Imâm Abu Hanîfah, zijn opvolgers, Imâm Malik, Imâm Ahmad bin Hambal en zijn opvolgers is een magier een kâfir. De straf die ervoor staat is de doodstraf: " De straf voor een magier is met het zwaard" ( Tirmithi ). Imâm Abu Hanîfah en Imâm Malik zijn van mening dat de afkomst ( muslim of niet-muslim ) niet van toepassing is. Alleen wordt een vrouw volgen de hanafieten niet gedood, maar opgesloten en gestraft.
Volgens Imâm Shafi'i is een magier die geen geloof heeft, handeling verricht of woorden zegt, die geen kufr veroorzaken, geen kâfir. Alleen de magie die hij bedrijft is haram.
Volgens Imâm Maturidi is de eerste mening onjuist. De Meeste hanafi theologen zeggen dat zolang een magier de fundamenten van de îmân niet ontkennen met hun magie, is dit geen kufr, maar de magier is een zondaar en fasiq. Anders is het kufr. In beide gevallen krijgt de magier de doodstraf; in het eerste geval vanwege de onheil, die hij in de muslim gemeenschap veroorzaakt, in het tweede geval vanwege irtidad.
3) De 'ibadat van een murtad voor zijn verzaking aan de Islam.
Alle ulama zijn van mening dat de goede daden van een murtad die gestorven is zonder berouw ongeldig zijn. In de Qur'ân staat:...Wie van jullie zich van hun godsdienst (Islam) afkerenen dan is ongelovigen sterven, dan zijn zij wier daden in het tegenwoordige levenen in het hiernamaals vruchteloos zijn. Zij zijn het die in het vuur thuis horen; zij zullen daarin altijd blijven. (al Baqara (2);217 en zie ook al Maidah (5);5, al An'am (6);88, az Zumar (39);65, Muhammad (47); 9 en 28 ).
Er is echter onenigheid onder de ulama over de goede daden van een murtad als hij berouw toont en weer muslim wordt. Volgens de hanafieten hoeft zo'n persoon de 'ibadat die ongeldig werden door zijn verzaking niet in te halen, hoewel dit wel het geval is met een muslim die zijn 'ibadat onvolledig heeft verricht. Een van de reden hiervoor is:
- de tijd waarin deze 'ibadat verricht had moeten worden is al verstreken. Het bedevaartsgebed is een uitzondering daarop.
-de zonden van bekeerde muslims die ze verricht hebben voordat ze muslim waren die ongelovig zijn. Als zij ophouden, dan zal hun wat zij eerder deden (m.a.w. zonden) vergeven worden. (al Anfal (8);38)
4) De oorzaken van ongegrond takfir.
Hoewel Rasullullah ( s.a.s) en de meeste Ahli Sunnah theologen en rechtgeleerden heel voorzichtig hebben omgesprongen met de takfir kwestie, zien we steeds vaker dat de muslims elkaar voor een ongelovige uitmaken. Hieronder volgt een aantal oorzaken van ongegrond takfir.
1) Onwetendheid over de Islam en zijn bronnen.
2) Fanatisme die voortkomt uit onwetendheid is de aanleiding voor onverdraagzaamheid onder de muslims. Een ieder die denkt dat alleen zijn mening of de mening van zijn school ( mazhab ) de enige en de beste is en de rest fout is, verklaart soms de andere die zijn mening niet accepteert voor een ongelovige. Dit soort personen weten meestal nauwelijks iets over de islamitische theologie of wetsleer. Het lijkt alsof het paradijs in hun bezit is waar zij het voor het zeggen hebben en ze beperken Allahs barmhartigheid tot het minimum.
3) Jaloezie, vijandigheid en het verdedigen van eigen belangen.
4) Het is bij vele muslims de gewoonte geworden iemand voor een ongelovige uit te maken, daarom wordt dit woord heel gemakkelijk en vaakvuldig in het dagelijkse omgangstaal gebruikt.
[ 5) Politieke onderdrukking. Na de periode van de Rechtgeleide Kaliefen (Khulafâ-i Râshidûn) zien we de politieke onderdrukking van de muslim gemeenschap. Tegenwoordig zien we dat in de Islamitische landen een politieke koers wordt gevolgd, die in tegensprak is met de Islamitische waarden en normen. Het seculiere politieke systeem in de Islamitische wereld is een kopie van het Westerse. Daarom zijn de muslims niet vrij in hun godsdienstige beleving. De Islam wordt alleen getollereerd als het om individueel gerichte godsdienstoefeningen en ethische zaken gaat maar als de muslims de Islam als een politiek systeem willen doorvoeren dan worden ze in de gevangenis gestopt of zelfs ter dood veroordeeld. Door het anti-islamitische karakter van de politiek worden de muslims niet erkend en via propaganda komen ze in een dilemma: is de Islam zoals dat door de staat verkondigd wordt of is het zoals de boeken en sommige mensen het omschrijven?. Doordat de politiek en de gewoontes van de muslim bevolking niet op één lijn liggen verlaten ze bepaalde principiële waarden en normen van hun godsdienst. Ze gaan hun godsdienst op dezelfde manier beleven als de westerlingen het doen. Ze accepteren de secularisme als de enige oplossing voor hun vooruitgang.
6) De rol van de Islamitische geleerden in de maatschappij en de politiek is verdwenen. Er zijn in de Islamitische geschiedenis altijd goede banden geweest tussen de 'ulamâ' en de regeringen enerzijds en de bevolking anderzijds. De regeerders volgden de adviezen van de 'ulamâ' op om rechtvaardig te kunnen handelen. De ware 'ulamâ' accepteerden meestal geen overheidsfuncties om objectief mogelijk de regering te kunnen bekritiseren of te adviseren. Ze zonderden zich niet af van de politiek. Tegenwoordig zijn de 'ulamâ' niemand anders dan voorgangers of ambtenaren. Ze zijn niet vrij in hun denken, schrijven en adviseren. Ze hebben geen recht de regeringen te bekritiseren daarentegen moeten ze zelfs de regeringen steunen. Ze worden als propaganda object gebruikt om de bevolking dom en regerings- of volksgetrouw te houden. Hoewel bepaalde landen, zoals Turkije, seculier zijn, worden de godsdienst zaken door de regering verzorgd en gefinancierd. De voorgangers worden op staatsscholen opgeleid en ze werken als godsdienstambtenaren in de moskeeën, onderwijsinstellingen en Qur'ânscholen. Zo ontstaat een staatsgodsdienst, die verandert met de kleur van de politiek. De Islam wordt aan de bevolking niet in zijn geheel als de waarheid verteld maar vele Islamitische zaken worden gecensureerd. De godsdienst wordt gebruikt om de bevolking koest te houden. Dit heeft ertoe geleid dat de muslim gemeenschap op godsdienstige zaken eerder naar hun regeringen of de instanties die onder hun bevel staan, luisteren dan naar de 'ulamâ' en naar de Qur'ân. De "officiële" 'ulamâ' hebben niet meer het aanzien die ze zouden moeten hebben en daarom hebben de muslims die zich verzetten tegen hun regeringen en hun godsdienstambtenaren (de Westerlingen binnen en buiten de Islamitische landen noemen deze muslims ook wel "de fundemalisten") geen vertrouwen in die 'ulamâ'.
7) Doordat het vertrouwen in de 'ulamâ' verloren is, proberen de muslims zelf allerlei zaken uit de Islamitische bronnen (Qur'ân en ahadîth) te interpreteren. Het gevolg is dat door die onbevoegde mensen de Islamitische wetten verkeerd geïnterpreteerd worden.
We hebben in dit werk de termen îmân en kufr enigszins van verschillende kanten belicht. Uit ons betoog blijkt dat het niet makkelijk is een muslim voor een ongelovige uit te maken als hij andere ideeën op na houdt dan iemand anders. De 'ulama hebben altijd gezegd dat een van de belangrijkste eigenschappen van Ahli Sunnah wal Djama'ah is het feit dat ze i.t.t. de Ahli Bida'h de muslims die in dwaling zijn niet voor een ongelovige uitmaken maar zeggen dat ze bij het verkeerde eind hebben. Het heft geen zin muslims voor een ongelovige uit te maken doordat ze niet dezelfde ideeën na houden als die van een bepaalde school of een persoon. De muslims hebben geen belang bij dat hun mede broeders in ongeloof vallen. Door tolerantie en broederschap kunnen we elkaar steunen in ons geloof in Allah en zijn godsdienst. Immers ons doel is niet ongeloof aan te moedigen maar het geloof te verspreiden. Dit kunnen we alleen bereiken door op Allahs weg te werken en Zijn welbehagen te verdienen. Îmân is het mooiste wat een mens kan krijgen en als we het eenmaal hebben moeten we het ook behouden tot onze dood. Daarom moeten we zonder enige twijfel in het onfeilbare Woord van Allah geloven. We moeten ons verstand niet boven dat Woord plaatsen. We moeten het ook niet naar onze eigen ideeën en wensen onderwerpen maar we moeten ons naar Hem en Zijn geboden onderwerpen. Een muslim mag nooit de hoop op Allahs vergeving opgeven, nooit één of meer godsdienstige zaken van de Islâm ontkennen, kleineren, ermee spotten of eraan twijfelen en altijd Allahse wetten boven die van de mensen houden.
Wal hamdulillahi Rabbil 'alamin. ( Lof zij aan Allah de Heer der werelden ).