AL HAMDULILLAHI RABBIL `ALAMIEN
AS SALAATU WASSALAAMU `ALA RASULENAA MUHAMMED
WA `ALAA AALIHIE WE SAHBIHIE ADJMA`IEN.
HET VERHAAL VAN DE RIJKE EN DE ARME.
In de Qur'aan vertelt Allaahu Ta`ala ons over twee vrienden, aan de ene gaf Allaahu Ta`ala twee tuinen met druiveplanten, die omringd werden met palmen. Allaahu Ta`ala gaf hem ook akkers waarin hij groenten en graan verbouwde. Allaahu Ta`ala had hem dus rijk en welvarend gemaakt. Daarentegen maakte Allaahu Ta`ala van zijn vriend een arme sloeber.
In de beide tuinen van de rijke man gaf Allaahu Ta`ala veel vruchten en schoten daarbij in niets tekort. Allaahu Ta`ala liet tussen de beide tuinen een rivier stromen.
Nadat hij zijn oogst binnen gehaald had, schepte hij op tegen zijn arme vriend en hij zei:
Ik heb meer bezit dan jij en ik heb ook een grotere familie en gezin dan jij.
Vol trots ging hij terug naar zijn tuin. Hoewel Allaahu Ta`ala hem alles had gegeven, ontkende hij Allaahu Ta`alas gunsten. Door zijn ondankbaarheid aan Allaahu Ta`ala was hij trots en hebzuchtig geworden. Hij dacht dat alleen hij en de natuur ervoor gezorgd hadden dat er een rivier tussen zijn tuinen liep, dat de planten goed groeiden en dat zijn tuinen en akkers zo veel groente, fruit en graan gaven.
Hij geloofde dat zijn tuinen, bomen, water en alles wat hij bezat voor altijd zou bestaan en dat niemand van hem kon afnemen. Het enigste waaraan hij dacht was dan ook zijn werk, familie, geld en bezittingen. Zijn geloof in de natuur, werk, rijkdom en familie was sterker dan in Allaahu Ta`ala. Daarom zei hij: Ik denk niet dat mijn tuinen en akkers ooit zullen vergaan. En ik denk ook niet dat de Dag des Oordeels (Yawmil Qiyamah) zal komen.
Hij kon niet geloven dat er een leven in het hiernamaals kon zijn. Maar hij zei:
Als er toch een leven hierna (Yawmil Akhirah) is, dan zal ik naar mijn Rabb teruggebracht worden en ik zal nog beters dan deze tuinen en akkers krijgen van mijn Rabb.
Hij vond zichzelf zo'n goede mens dat hij dacht dat Allaahu Ta`ala hem in het Hiernamaals wel zou belonen met het Paradijs (Djannah). Hij dacht dat Allaahu Ta`ala van hem hield. Waarom zou Allaahu Ta`ala hem anders zoveel geld, bezittingen en kinderen hebben gegeven en zijn arme vriend niet. Hij dacht dat Allaahu Ta`ala aan de mensen van wie Hij hield als beloning hier op aarde geld, bezittingen, kinderen en gezondheid gaf. En hij dacht dat rijke mensen ook in het Hiernamaals konden doen en laten waar ze zin in hadden. Dat is natuurlijk niet zo.
Doordat hij niet in de Dag des Oordeels (Yawmil Qiyamah) geloofde, was zijn geloof in Allaahu Ta`ala zwak en zijn liefde voor zijn kinderen, geld en bezittingen groot. Voor hem maakte het niet uit of de Dag des Oordeels (Yawmil Qiyamah) kwam of niet, hem kon toch niets gebeuren, hij was toch rijk en welvarend.
Zijn arme vriend met wie hij in gesprek was, werd erg boos op hem en hij zei tegen hem:
Ontken jij Allaahu Ta`ala die jou uit aarde en dan uit een druppel schiepe je dan tot man gevormd heeft?. Maar Allaahu Ta`ala is mijn Rabb, en ik voeg aan mijn Rabb niemand alsmetgezel toe.
Ik aanbid naast Allaahu Ta`ala geen andere goden, zoals mijn gezin, werk of bezittingen. Hoe kan je Allaahu Ta`ala ontkennen. Toen je dood in je moeders buik zat heeft Allaahu Ta`ala je als baby laten leven, daarna ben je steeds groter en groter geworden en er komt een dag dat Allaahu Ta`ala je ook laat sterven. En op de Dag des Oordeels (Yawmil Qiyamah) zal Allaahu Ta`ala je weer laten leven uit de dood. Buiten Allaahu Ta`ala is geen ander godheid, Allaahu Ta`ala laat alles leven, groeien, bloeien en doodgaan, Allaahu Ta`ala geeft Alles eten en drinken, Allaahu Ta`ala laat alles slapen en bewegen, Allaahu Ta`ala laat het water stromen, de wolken bewegen en de maan, zon en de sterren stralen. En Allaahu Ta`ala heeft, bij het doen van al die dingen, van niemand hulp nodig. Ik zeg niet zoals jij, dat de natuur of ik ervoor zorgen dat alles wat in de tuin en akker is groeit en bloeit, nee, alleen Allaahu Ta`ala doet dat. Ik geloof in Allaahu Ta`ala en de Dag des Oordeels (Yawmil Qiyamah). Ik geloof dat alles door Allaahu Ta`ala gebeurt op de manier hoe Allaahu Ta`ala het wil.
Hij zei ook:Toen jij in je tuin ging, dan had je in plaats van op te scheppen, dat ik minder bezit en kinderen heb dan jij, Allaahu Ta`ala dankbaar kunnen zijn voor al het moois dat Allaahu Ta`ala je gegeven heeft, en je had beter kunnen zeggen: Maashaa'Allaahu Ta`ala laa qoewwata illaa billaah (Zoals Allaahu Ta`ala het wil, alleen in Allaahu Ta`ala is kracht). Allaahu Ta`ala kan mij in het hiernamaals iets beters geven dan jouw tuin. En Allaahu Ta`ala kan een zware regenbui uit de hemel zenden die jouw tuinen en akkers vernietigt en een kale en glibberige grond van maakt. Of dat het water van de rivier er diep wegzakt zodat jij het niet meer kunt vinden. Dan zal je pas zien dat alles wat je bezit in een keer is verdwenen.
Allaahu Ta`alas straf kwam snel. Het regende zo hard dat al zijn vruchten volkomen werden verwoest. Toen de rijke man dit zag, begon hij zich de handen te wringen. Al het werk dat hij in zijn tuinen en akkers gedaan had was voor niets geweest. Hij had niets meer over van al zijn bezittingen. Hij had geen vruchten meer, hij had geen bomen meer al zijn groente en graan was verwoest. De rivier die tussen zijn tuinen stroomde was drooggevallen. Toen hij Allaahu Ta`alas straf had gezien vroeg hij vergiffenis maar hij was te laat ermee. En hij zei:
Ah, had ik aan mijn Rabb maar niemand als metgezel toegevoegd, had ik maar buiten Allaahu Ta`ala geen andere goden, zoals de natuur, bezittingen en familie, aanbeden.
Hij had over zijn grote familie en gezin opgeschept maar toen Allaahu Ta`alas straf kwam, was buiten Allaahu Ta`ala voor hem geen van zijn vrienden en familieleden die hem er tegen konden helpen. Hij kreeg dan ook van niemand hulp. Hij kon zichzelf niet eens redden, laat staan zijn bezittingen.
Als de komst van Allaahu Ta`ala straf zover is, heeft alleen de ware Allaahu Ta`ala nog bescherming te bieden. Hij geeft de beste beloning en de beste uiteinde.
Hiermee is het verhaal van deze twee mensen tot een einde gekomen. Allaahu Ta`ala vertelt ons dan dat het begin en het einde van het leven hier op aarde als water is, die uit de hemel als regen komt. De planten op aarde groeien door dit regen water door elkaar in verschillende geuren en kleuren. Dan worden deze planten droge stengels die de wind wegblaast. Allaahu Ta`ala is over alles machthebber. Bezittingen en zonen en dochters zijn de pracht van het leven op aarde, niet de bezittingen, geld en kinderen maar goede daden (iemaan, salaat, sawm, zakaat, hadj etc) zullen voor altijd blijven. Goede daden hebben bij jouw Rabb betere beloning en een betere verwachting.
Wa'l hamdulillaahi Rabbi'l `aalamien