De vier groepen.
De ketellappers: Zij vormden ongeveer de helft van de Teuten. Ze verkochten
potten, pannen, keukengerief, sloten en soms zelfs vuurwapens. Apparatuur
voor een smidsvuur namen ze af en toe in een rugmand mee;
De pakdragers: Zij handelden in mutsen, neusdoeken, kousen, beddegoed,
tijk, kant, zijde, enz. Ze vormden ongeveer 1/3 van de Teutenpopulatie;
De snijders: Zij kenden de veemarkt goed en zorgden vooral voor het groot
vee;
De haarteuten: Zij kwamen er pas later bij, en zijn een mooi voorbeeld
van het inspelen op de wisselende economische vraag. Nadat Lodewijk XIV
van Frankrijk een pruik begon te dragen ontstond er een nieuwe modegril
namelijk, het dragen van een pruik, en deze Teuten maakten daar handig
gebruik van.
|

Inventaris
|
Hoe werd je Teut?
De Teuten verenigden zich in vennootschappen, compagnieën, bestaande
uit meesters en knechten. Zij hadden onderlinge akkoorden over hun te
bereizen handelsroutes, om concurrentie zoveel mogelijk uit te schakelen.
Het doel van deze vennootschappen was het samenbrengen van kapitaal,
het onafhankelijker staan in het buitenland, het samen een streek afromen,
de opleiding van jongeren enz.
|
De voorwaarden waaraan een knecht moest voldoen werd nauwkeurig op papier
gezet en hierover werd voor de notaris een akte opgemaakt. De knechten
moesten kunnen lezen en schrijven, hun opleiding lette vooral op warenkennis,
vreemde munten, maten en gewichten, krediet, boekhouding, talen e.d. Het
leergeld was hoog, de knechten moesten ten minste 17 jaar oud zijn, maar
als de ouders het leergeld niet konden betalen werd er uitstel toegestaan.
Gevaren.
Het eerste gevaar was dat Jan modaal, of zelfs de overheid, iedereen die
over de straat liep over dezelfde (negatieve) kam zou scheren. Om dat
gevaar te keren voorzagen ze zich van een bewijs van goed gedrag. De getuigschriften
werden voor Nederland in het Duts (d.w.z. het Nederlands) en die voor
Duitsland in het latijn opgesteld.
Het tweede gevaar was dat de Teuten vroeger te voet naar hun handelsgebieden
moesten gaan,wat een week of meer kon duren. Op deze wegen waren vaak
rovers, bandieten, deserteurs, enz. Om zich te beschermen trokken ze vaak
in groepjes en hadden een lange stok om hun pakken aan te hangen. In deze
stok zat een lang, scherp lemet dat zij in nood als zwaard konden gebruiken.
Sommigen lieten nog voor hun vertrek een testament opmaken. Veel Teuten
waren nooit teruggekeerd en men weet niet wat hun was overkomen.
|